WELKOM ! op de presentatie van het wetenschappelijk artikel van Universiteit Twente met als conclusie de staat van dienst van het filmteam is graadmeter voor succes van de flim.
Met deze presentatie sluit ik het project Makers op Waarde Geschat Geschat af.
Maar laat ik allereerst het Nederlands Film Festival enorm bedanken dat ze ons deze ruimte biedt, met name Juliette Jansen en Emile Fallaux.
Het project Makers op Waarde Geschat begon voor mij bijna zo’n 10 jaar geleden. Ik was intendant voor de commerciële film van het Nederlands Filmfonds. Ik had toen eigenlijk maar een doel en dat was grotere inhoudelijke vrijheid voor makers ten opzichte van de subsidiegever. Deze vrijheid is essentieel voor het ontwikkelen van een eigen signatuur en films met een eigen signatuur kunnen onze filmcultuur nu juist bijzonder maken.
Als ik terug kijk kan ik met de beste wil van de wereld niet zeggen dat ik veel bereikt heb op dat gebied. Dat ligt aan tal van redenen, aan mezelf en mijn felheid als het gaat om het beschermen van hetgeen ik belangrijk vind, maar vooral ook omdat sommige inzichten zo vastgeroest zijn dat er maar niet door heen te komen is.
Ik wil hier trouwens graag benadrukken dat als ik kritiek heb dat het mij dan altijd gaat om het systeem van beoordelen waar wij als makers in terecht komen als we subsidie aanvragen, een systeem waarin we veel vrijheid inleveren. Het gaat mij nooit om de mensen. Er werken uitstekende mensen bij het Filmfonds die heel veel goeds betekenen voor de Nederlandse film.
Aan de andere kant kun je het makers niet kwalijk nemen dat ze fel worden op het moment dat ze voor hun gevoel om oneigenlijke redenen in hun vrijheid beknot worden. Een goede regisseur en een goede scenarioschrijver begrijpt gewoon niet waarom hij niet mag maken wat hij zelf belangrijk vindt. Het maken van een film is zijn vak! En dat oefent hij zo goed mogelijk uit.. Hij staat voor kwaliteit, dus als je hem daarin beknot, dan ontstaat er woede…
Ik heb wel eens gedacht dat de discussies over of je makers nu wel of niet inhoudelijk moet controleren wanneer ze subsidie aanvragen niet enorm op de discussies lijken die in het begin vorige eeuw gevoerd werden over het vrouwenkiesrecht.
Je gaat vrouwen toch niet mee laten beslissen over belangrijke zaken?
Je gaat makers toch niet gewoon laten maken wat ze zelf willen?
Er zit veel irrationaliteit in de argumenten. Men denkt soms echt dat er dan alleen maar rampzalige films zullen ontstaan als makers maken wat ze zelf belangrijk vinden.
Maar als makers goed zijn… dan maken ze gewoon goede films.
Natuurlijk is er nog een andere reden voor inhoudelijke controle en dat is Fraude.
Goede makers kunnen natuurlijk ook frauderen dus je moet misbruik van de middelen tegenhouden. Maar inhoudelijke controle is dan nogal een paardenmiddel.
Het zou hetzelfde zijn dat je, omdat er criminaliteit is, mensen pas de straat op laat nadat ze een plan hebben ingediend waaruit blijkt dat ze netjes op de stoep zullen blijven lopen, niet door rood zullen rijden en er geen aanwijzingen zijn dat ze een bank zullen gaan overvallen.
Ergo, laat makers inhoudelijk vrij en investeer in hun talent, geef ze de mogelijkheden zich technisch interessant te ontwikkelen. En voorkom fraude, maar doe dat zonder dat je je met inhoud bemoeit.
Als intendant wilde ik dus niet alleen maar plannen ontwikkelen die een bepaald resultaat zouden moeten opleveren, maar wilde ik investeren in makers en ze grote inhoudelijke vrijheid geven. Dat zou misschien niet altijd tot een boxoffice-hit leiden, maar we zitten nu eenmaal niet in de krokettenbusiness. Een maker moet kunnen experimenteren en van zijn fouten leren. Hij moet zich met vallen en opstaan kunnen ontwikkelen.
En toen verscheen de filmbrief van 2006.
Ineens was het fonds op zoek naar een manier om de beoordeling te objectiveren en de staat van dienst mee te laten tellen. De sector had inmiddels ook interesse in mijn plannen en vond de inhoudelijke vrijheid aantrekkelijk.
Het Filmfonds gaf mij de opdracht mijn ideeën verder uit te werken.
Dit was de start van het project Makers op Waarde Geschat.
Ik moest nu dus het talent van makers in kaart gaan brengen. Hoe meer iemand bewezen had de kwaliteit te kunnen leveren die voor het Filmfonds belangrijk is, hoe meer geld hij zou krijgen voor een volgend project.
Omdat bioscoopbezoek en festivalprijzen voor het Filmfonds belangrijk zijn, richtten we ons daarop.
Toen we eenmaal een database van alle films met hun resultaten hadden aangelegd moesten we de staat van dienst van de verschillende makers met elkaar kunnen vergelijken. Immers.. hoe meer iemand bewezen heeft dat hij de juiste kwaliteit kan leveren, hoe hoger de bijdrage van het Filmfonds, dat was de gedachte.
En als je slecht presteerde of fraudeerde dan kon je de volgende keer achteraan aansluiten.
Naast de regelingen voor beginners en de intendantenregeling zou er een regeling komen voor mensen die bewezen hebben de kwaliteit te kunnen leveren die het Fonds zoekt.
Het leek me goed om voor het waarderen van een staat van dienst contact te zoeken met een toegepast wiskundige die ik niet lang daarvoor ontmoet had.
Richard Boucherie van Universiteit Twente. Dit was het begin van het rekenmodel dat de UT onderzocht heeft in het wetenschappelijk artikel dat nu gepresenteerd wordt.
Ik heb ook wiskunde gestudeerd, maar ik hou eigenlijk totaal niet van cijfers en al helemaal niet van het invullen van lijstjes met beste films etc. Een lijstje met beste films of een ranking van makers zegt me helemaal niets, want ik bepaal zelf wel of ik iemand goed vind of niet.
Ik hoop dan ook dat u dit in het achterhoofd houdt bij hetgeen de wiskundige presenteren. Het heeft niets te maken met een waardeoordeel. Ze vertellen ons niet wat een ‘goede’ film is noch wie goede makers zijn. Ze laten alleen zien dat als je bioscoopbezoek en festivalprijzen belangrijk vindt dat er dan een lijst te maken is van films die dat bereikt hebben en dat er makers zijn die daar talent voor hebben.
Maar niemand zegt dat je naar bezoekcijfers moet kijken of dat festivalprijzen belangrijk zijn. Je kunt ook naar andere elementen kijken.
Ondertussen biedt de wiskunde wel mogelijkheden voor een beoordeling waarbij je de zekerheid hebt dat iedereen op dezelfde manier beoordeeld wordt en vooral ook dat aanvragers weten waarop ze beoordeeld worden.
In 2009 leverde we een heus rapport in met tal van aanbevelingen. Het Filmfonds zou de methode toen verder in de praktijk testen, maar daar is het nooit van gekomen.
Ondertussen vermoedde de UT dat het rekenmodel een voorspellende kracht zou hebben en besloten de wiskundigen dat zelf nader te onderzoeken. Hoewel het voorspellen van het resultaat van een film nooit de opzet was van het project Makers op waarde Geschat, ben ik toch heel blij met de uitkomsten van het onderzoek.
Ik hoop van harte dat nu bewezen is dat ‘goede’ makers, ‘goede’ films maken, dat er minder waarde wordt gehecht aan het papieren plan en dat er makers meer ruimte zullen krijgen om te maken wat ze zelf belangrijk vinden.
Ik geef nu graag het woord aan Richard Boucherie en Judith Timmer van de Universiteit Twente.